door Lydia de Leeuw
Tijdens de kalmere perioden in de Gazastrook gaat het openbare leven, vooral binnen de steden zijn gangetje. Tot op zekere hoogte. Er zijn echter gebieden in de Gazastrook waar je onafhankelijk van relatieve kalmte altijd levensgevaar loopt. Iedere dag betreden vele mannen, vrouwen en kinderen deze gevarenzones, om hun families van inkomen te voorzien.
De meest zichtbare gevarenzone is het grensgebied tussen de Gazastrook en Israël. Daar heeft het Israëlische leger een zogenaamde ‘bufferzone’ gecreëerd, die tussen de 0,5 en 2 kilometer in de kuststrook reikt. Het gebied bestrijkt bijna eenderde van Gaza’s landbouwgrond. Alles wat zich in die zone begeeft, wordt met scherp beschoten vanuit wachttorens die over de gehele lengte van de grens staan.
De term bufferzone doet voorkomen alsof militaire doeleinden of een veiligheidsoverweging aan dit ‘shoot to kill’ beleid ten grondslag liggen. De vele burgers (inclusief kinderen) die tijdens het werken op het land, verzamelen van schroot of doen van huishoudelijke bezigheden zijn verwond en gedood door het leger, illustreren een ander beeld. De landbouwgrond in het gehele gebied is met de grond gelijk gemaakt en duizenden mensen hebben hun woningen moeten verlaten vanwege de levensgevaarlijke omstandigheden en vernietiging van hun huizen en grond.
Enkele weken geleden bezocht ik één van de families die hun huis en grond achter heeft moeten laten. De vader van het gezin probeert af en toe nog op het land te werken, maar realiseert zich dat hij daarmee zijn leven riskeert. Hij zegt: ,,We hebben geen andere keus. Waar moeten we dan naartoe en waar moeten we van leven? Dit is onze grond”.
Het gezin woont nu op de benedenverdieping van een huis een eindje bij de bufferzone vandaan. Het heeft geen geld om de huur ervan te betalen nu hun landbouwgrond vrijwel ontoegankelijk is geworden. De vader en dochters zien er slecht uit. Donkere wallen onder hun ogen, erg mager en afwezig. De moeder heeft de broek aan in huis en probeert het haar gasten zo goed en kwaad als het gaat naar de zin te maken. Aan de gastvrijheid wordt niet getornd. Na het eten van een warme maaltijd en drinken van (heel veel) thee vertelt de moeder wat meer over de gezondheid van de kinderen. Na alles wat ze aan beschietingen, dood en verderf in de bufferzone hebben meegemaakt, hebben haar dochters psychische en lichamelijke klachten. De angst zit in haar kinderen en ze weet niet hoe ze die er ooit nog uitkrijgt.
De andere gevarenzone ligt in de viswateren van de Gazastrook, in dezelfde onbezorgde Mediteraanse zee als die van onze vakantiebestemmingen. Vissers uit de Gazastrook gooien er al sinds mensenheugenis hun netten uit. De afstand die vissers tegenwoordig vanaf het land kunnen afleggen totdat ze worden tegengehouden door de kogels, waterkanonnen, vernielingen en arrestaties van de Israëlische marine, wordt steeds kleiner.
De afgelopen decennia heeft Israël het overgrote deel van de Palestijnse territoriale wateren tot no-go area verklaard. Daarmee is het voor veel vissers onmogelijk geworden visvangsten binnen te halen. De beste en meeste vis bevindt zich namelijk in het ‘verboden’ gebied. Gaza’s rijke historie in de visserij wordt langzaam tot een gesloten hoofdstuk verklaard. De ruim achtduizend mannen die in de visindustrie werken ondervinden de grootste moeite om hun families van een inkomen te voorzien. De vissers op zee mogen al blij zijn als ze heelhuids en zonder schade aan de boten terug kunnen keren naar hun havens.
Mohammed el Najjar is één van de oude rotten in het vak. Wanneer ik hem ontmoet, zit hij in alle rust in een rieten hut in Rafah een visnet te repareren. Enkele mannelijke familieleden liggen aan de andere kant van de hut een dutje te doen. Voor mijn gevoel loop ik een onbezorgd tafereel binnen, met het geluid van de zee op de achtergrond. Maar zoals vaker hier in de Gazastrook komen na enkele minuten praten grimmige verhalen van een weerbarstige realiteit naar boven.
Mohammed vaart niet meer. Zijn boot en materieel zijn tijdens het vissen geconfisqueerd door de Israëlische marine en liggen al maanden in de Israëlische haven Ashdod. Zijn twee zoons hebben nog wel een boot waarop ze mee kunnen varen om te vissen, maar hij is erg bezorgd over ze. Ze lopen het risico gearresteerd of aangevallen te worden, zelfs wanneer ze in de door Israël aangewezen watergrenzen blijven. Met Mohammed en zijn familie zijn nog vijfenzestigduizend andere Palestijnen direct de dupe van ingeperkte viswateren.
Tenslotte: de donkere, stoffige smokkeltunnels ten zuiden van Rafah. Die zijn als paddestoelen uit de grond geschoten sinds de afsluiting van de Gazastrook voor grote tekorten zorgt. De tunnels zorgen voornamelijk voor de toevoer van bouwmaterialen en etenswaren die door Israël niet of onvoldoende binnengelaten worden.
Wanneer een collega en ik door het gebied van de tunnelingangen (ten zuiden van Rafah) binnengaan worden we soms met argwaan tegemoet getreden en soms hartelijk verwelkomd. Bij een aantal tunnels reageren de mannen enigszins vijandig en nerveus. Enkele sjouwers zeggen dat een dag na het bezoek van buitenlandse journalisten vlakbij hun tunnel bombardementen werden uitgevoerd door de Israëlische luchtmacht. Sindsdien vertrouwen ze niemand meer en staan ze niet toe dat er gefotografeerd wordt.
Het zijn niet alleen de Israëlische luchtaanvallen die voor doden en gewonden zorgen. Ook instortingsgevaar en sporadische maatregelen van de Egyptische autoriteiten dragen bij aan de risico’s.
Het enige voordeel van het werken in de tunnels, is dat je er even kunt ontsnappen aan de zomerhitte. Daar probeerden enkele smokkelaars dan ook zoveel mogelijk grappen uit te halen toen ik ze vroeg naar hun ondergrondse leven. Met humor kom je een heel eind. Tussen de hondervijfig en achthonderd meter om precies te zijn. Dat is de lengte van de smokkeltunnels tussen de Gazastrook en Egypte. De tunnels voor zwaar materiaal, zoals cement en stenen, bevinden zich op zo’n 24,5 meter diepte.
Zodra ik in een takellift enkele meters was afgedaald begonnen mijn longen zich al te verzetten tegen het stof. Daar hebben we weer zo’n buitenlandse softie, zullen die mannen in die tunnel gedacht hebben toen ze mij hoorden hoesten en proesten. Ook al lag het antwoord voor de hand, toch vroeg ik de smokkelaars hoe ze zich over de risico’s heen zetten; wat maakt dat ze iedere dag weer die tunnel weer in durven gaan? Een man die bezig was frisdrank naar boven te takelen antwoordde zonder aarzelen: ,,Ik sterf liever tijdens m’n werk dan dat ik om kom van de honger”. Dat de geldnood hoog is onder deze mannen blijkt wel uit het loon wat ze ontvangen: voor een week werken (12 uur per dag) ontvangen ze ongeveer 140 dollar. En daar moeten veel monden van gevoed worden. Je eten of je leven, daar komt het op neer in deze krimpende kuststrook.