Wat is het internationaal recht nog waard? Deze vraag dringt zich steeds pregnanter op nu Israël volhardt in het gebruik van buitenproportioneel geweld tegen Palestijnen, in weerwil van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof vorige week dat Israël zijn offensief bij Rafah per direct moet stoppen. Kort na deze uitspraak, in de nacht van zondag op maandag, bombardeerde Israël een Palestijns vluchtelingenkamp bij Rafah. Het doel van die operatie kan met het oorlogsrecht in de hand misschien nog net legitiem worden genoemd: het Israëlische leger claimt twee hoge Hamas-commandanten die zich schuilhielden in het kamp te hebben uitgeschakeld. Maar de uitvoering is op geen enkele manier recht te praten: behalve de twee door Israël geïdentificeerde Hamas-leden kwamen er meer dan veertig burgers om, inclusief vrouwen en kinderen. Zij waanden zich veilig in het kamp, niet in de laatste plaats omdat dit door Israël zelf als veilige zone was bestempeld. De beelden van het aangerichte leed gaan door merg en been.
Premier Netanyahu sprak zelf van een „tragische fout”, maar wat nu in Rafah gebeurt, is niet uitzonderlijk. Het past in Israëls strategie tot nu toe. Aan Palestijnse zijde zijn in acht maanden 36.000 doden gevallen. De Gazastrook is veranderd in een stapel stenen. Volgens de VN zijn sinds de uitbraak van de oorlog meer dan 250 hulpverleners gedood. De hulp verloopt stroef, niet in de laatste plaats omdat Israël de veiligheid van hulpkonvooien niet kan of wil garanderen.
Het Israëlische leger omschrijft zichzelf graag als het meest morele ter wereld, omdat er oog zou zijn voor mogelijke burgerslachtoffers. De feiten op de grond vertellen een ander verhaal – dat van een land dat in de jacht op Hamas burgers nauwelijks ontziet; van een militair superieur land dat zich heeft laten verleiden tot een extreem gewelddadig tegenoffensief. Na de meedogenloze Hamas-aanval van 7 oktober zette de regering van premier Netanyahu een zelfdestructieve koers in die Hamas juist in de kaart speelt. De reputatie van Israël is slechter dan ooit, en in de EU en in de VS begint de steun voor het land grote barsten te vertonen. Behalve verontwaardiging klinkt ook de roep om sancties steeds luider.
De pijnlijke spagaat waarin het Westen zit is goed te zien in Nederland zelf. Traditioneel was de steun voor Israël hier vrijwel onvoorwaardelijk, op zo nu en dan een kritische noot na. Tegelijkertijd presenteert Nederland zich ook graag als kampioen van het internationaal recht. Het biedt trots onderdak aan het Internationaal Gerechtshof (ICJ) en het Internationaal Strafhof (ICC). Precies die instituties die nu proberen om de regering-Netanyahu tot de orde te roepen. In Israël is woedend gereageerd op het mogelijke ICC-arrestatiebevel tegen Netanyahu en anderen in zijn directe entourage. De ICJ-eis om het Rafah-offensief onmiddellijk te stoppen, lijkt weinig indruk te maken.
Demissionair minister van Buitenlandse Zaken Hanke Bruins Slot (CDA) nam het deze week terecht op voor beide instituties. „Daar moeten we echt voor staan, voor dat internationale recht”, zei ze. Een belangrijk statement, op een belangrijk moment. Maar ook een statement dat niet zonder gevolg kan blijven. Als dat internationaal recht echt zo belangrijk is, moet er ook naar gehandeld worden, en actie worden ondernomen tegen landen die het vertrappen, of het nou om Rusland gaat, of om Israël. Als de verwoesting van levens in Gaza geen halt wordt toegeroepen, dreigt ook het internationaal recht te eindigen als een stapel stenen.
Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 29 mei 2024.